23 april 2024

‘De ondergrondse zon’ van Andrea Lundgren

 Mella is teruggegaan naar het huis van haar jeugd. Diep in de bossen van Zweden wil ze weer tot zichzelf komen. Het was heel bijzonder toen ze jong was, op een dag verdween ze uit het blikveld van haar moeder. Zelf zei ze dat ze in een steen verdwenen was. Toen haar moeder terugkwam op de plek waar Mella verdwenen was, was ze ook zomaar weer terug. Vreemd, raadselachtig, zoals er zoveel in haar leven vreemd en raadselachtig is. 

Bang

Mella houdt van de dieren, vooral de ondergrondse kunnen op haar aandacht rekenen. De aarde, de wormen, de kevertjes, het is haar allemaal even dierbaar. Het ‘echte’ leven is echter een hel voor haar. Bang voor alles en iedereen, toch verlangt ze naar vriendschap, soms lukt het om een tijd met iemand op te trekken. Maar het blijft moeilijk, liever is ze alleen, zonder starende blikken, zonder moeilijke conversaties. Ze gaat het uit de weg. Haar excuus is het boek dat ze schrijft. Dat heeft haar aandacht nodig. Ze reageert nergens op, alleen de telefoontjes van haar bezorgde moeder wil ze, met moeite, beantwoorden. 

Hond

Er komt een hond in Mella’s leven. Door iemand achtergelaten en vastgebonden aan een lantaarnpaal en vervolgens mee naar huis genomen door een vriendelijke voorbijganger.  Eigenlijk wil ze geen hond, het is ook nog een grote hond, hij maakt haar bang. Toch lijkt het een goede keuze, ze is veel alleen, ze heeft de ruimte, de hond kan haar goed doen. Als de hond bij de eerste keer dat ze buiten komt er vandoor gaat, slaat de schrik Mella om het hart. Gelukkig komt de hond binnen vier seconden terug. 

Dicht op de huid

Zo kruipen we als lezer in het hoofd van Mella. Daar schiet het alle kanten op, van haar kinderjaren naar het nu, naar haar tienertijd, de schoolgebeurtenissen. En altijd komen de aarde en de dieren weer in beeld. Onuitroeibaar in haar gedachten: “Een wonderlijk doorschijnend ogenblik lang ben ik dit alles. De zwarte ogen van de berk, de glinstering van de rivier. Het onwerkelijk groene gras. Het suizen van de wind. Ik blijf staan waar ik sta, alle bloedvaten in mijn hoofd trekken samen en mijn hoofd zit vol mieren, vol slaap”. Lundgren weet zo dicht op de huid van Mella te komen, heel bijzonder.

15 april 2024

‘De stad in je hoofd’ van Tessa de Loo

Zaterdag 20 april was Tessa de Loo te gast in de Bibliotheek Ommen. In 1983 stapte De Loo op verpletterende wijze het Nederlandse landschap van de literatuur binnen met de verhalenbundel ‘De meisjes van de suikerwerkfabriek’.  Later gevolgd door vele titels waarvan ‘De tweeling’ het hartverscheurende oorlogsverhaal van twee jonge vrouwen, één van de bekendste is. Haar laatste roman is ‘De stad in je hoofd’. Tessa de Loo werd geïnterviewd door Roos ter Beek, het was een prachtige middag. 

Nijmegen

Twan is acht jaar als op 22 februari 1944 zijn stad Nijmegen door de geallieerden wordt gebombardeerd. Het gebeurt heel onverwacht, het bomalarm was net ingetrokken, de hemel weer helder als de vliegtuigen op de terugweg naar hun bases hun vernietigende lading loslaten. Twan, op weg naar school, moest nog even een boodschap voor zijn moeder doen. Zo kan hij op het laatste moment schuilen in een portiek, waar ook een peuter in een wandelwagentje op haar moeder staat te wachten. Alles om hen heen is kapot, de apotheek van Twans vader, zijn ouders en kleine zusje Fien zijn dood. 

Tekenen

Wanhopig gaat Twan met het meisje op weg naar zijn tante in de oude benedenstad. Ook daar chaos en wanhoop maar de meeste huizen zijn nog intact. Twan en het meisje, Paula heet ze, worden door de familie in huis genomen. Paula kan echter niet blijven, ze wordt bij de nonnen ondergebracht. Vanaf zijn zolderkamertje kan Twan het klooster waar ze is zien. Hij kijkt uit over de binnenstad, het maakt een verpletterende indruk op hem en zoals hij voor het bombardement ook al vaak deed, hij begint te tekenen. Alle huizen die hij ziet, zelfs de huizen die weg zijn, tekent Twan.  Zo houdt hij zijn herinneringen aan de verwoeste stad levendig. 

Strijd

We volgen Twan op weg naar volwassenheid, in zijn strijd om het behoud van de stad. De nieuwe tijd brengt plannen om de Benedenstad tegen de vlakte te gooien. Twan kan het niet verdragen. Samen met zijn dierbaren die hij in de loop der jaren heeft leren kennen probeert hij dit desastreuze verloop te keren. Redt hij dat of is het een vergeefse strijd tegen de macht, het geld en de ambtenarij?

9 april 2024

‘Stad 40’ van Natasha Pulley’

De Russische biochemicus Valery Kolkhanov zit gevangen in de Goelag in Siberië. Tien jaar dwangarbeid heeft hij gekregen. De beschuldiging was vaag maar voor de rechtbank concreet genoeg hem daarnaartoe te verbannen. Het is 1963, zes jaar heeft hij van zijn straf uitgezeten en heeft het tot nu toe ternauwernood overleefd. Toch wordt híj, ondanks zijn kleine gestalte, gerespecteerd. Dagelijks mag hij de kampcommandant lesgeven in de natuurwetenschappen. Dat levert hem een karige maaltijd op, meer dan de anderen te eten krijgen. 

Stage in Berlijn

Stomverbaasd is hij als hij op een nacht opgehaald wordt en samen met een KGB-agente in een truck op weg gaat. Waarnaartoe? Hij heeft geen idee. Hij denkt zijn dood tegemoet! Na een tussenstop op een vliegveld, hij mag zowaar douchen, belandt hij in Stad 40. Hier treft hij de oud-promotor van zijn stageplek in Berlijn. Professor Elena Resovskaja werkte daar in 1937 op een instituut voor erfelijke biologie en rassenhygiëne. Hij mocht als jonge student met haar meelopen. Het is vreemd haar hier weer terug te zien. 

Omfloerst

Wantrouwen zit sinds zijn gevangenneming en verblijf in Siberië diepgeworteld in zijn systeem. De KGB heeft in Stad 40 duidelijk de touwtjes in handen, de studenten zijn er niet vrijwillig, de radioactiviteit is hoog, het instituut waar Valery nu woont en werkt is in alle opzichten verdacht. Bovendien zeggen de mensen voortdurend iets anders dan ze werkelijk bedoelen. Er wordt omfloerst gesproken, toch weet Valery een aantal feiten boven water te krijgen. Binnen de strenge restricties krijgt hij contact met een groep bewoners die weet van de sterke straling maar weer op hun oude woonplek is neergestreken. 

En dan is er Sjenkov, hoofd van de KGB, nietsontziend, schiet rustig een dwarse bewoner dood. Vriend of vijand?  Moet hij deze man vrezen of ligt het allemaal anders? 

Actueel

Stad 40 bestaat echt. Het ligt in de Kaukasus en er heeft in 1957 een kernramp plaatsgevonden. Afval van de fabriek werd in de rivier de Tetsja gedumpt waarmee de wijde omgeving besmet werd.  Ook nu nog staat er nog een opwerkingsfabriek waar onder andere polonium gemaakt wordt. Polonium waarmee in 2006 Litvinenko werd vergiftigd.  ‘Stad 40’ is niet alleen heel knap geschreven maar ook heel actueel nu het Rusland van Poetin steeds grimmiger en heimelijker wordt.

2 april 2024

‘Bent u daar, God? Ik ben het, Margaret’ van Judy Blume

Begin dit jaar had ik me voorgenomen eens vaker een kinderboek te bespreken, nu is het drie maand verder en dit is pas nummer twee. Zo gaat het soms met goede voornemens.  En dit kinderboek van Judy Blume is ook niet de eerste de beste. In de VS al verschenen in 1970, vijf jaar later vertaald in het Nederlands en daarna nooit echt weggeweest. Een internationale everseller staat er op het boekkaft. Zo is het maar net. 

Verhuizen

Margaret is elf als ze met haar ouders van New York naar een slaapstadje in New Jersey verhuist. In haar beleving is het vooral omdat haar ouders haar verder van haar oma vandaan willen hebben. Margaret is namelijk haar enig kleinkind, oma gaat vaak met haar op stap naar musea en concerten en betaalt ook de dure privéschool voor haar. Vooral haar moeder, de schoondochter van oma, wil dat niet meer.  Zo komen ze in een rustige straat terecht, iets verderop woont Nancy die op de openbare school bij Margaret in de klas komt. 

Stoer of stom

Hoewel Margaret er erg tegenop ziet om naar een nieuwe school te gaan, valt het eigenlijk allemaal heel erg mee. Met Nancy, Janey en Gretchen is ze al snel bevriend, de jongens zijn stoer of stom, één meisje in de klas is al snel uit de gratie en de jonge onderwijzer Meneer Benedict laat zich niet in de luren leggen. 

Uitvogelen

Tot zover verschilt het verhaal niet veel van andere schoolverhalen. Wat het bijzonder maakt is de relatie die Margaret met God onderhoudt. Hoewel ze niet gelovig is, haar vader is joods opgevoed, haar moeder christelijk maar hebben beide het geloof achter zich gelaten, praat ze geregeld met God. Hem stelt ze vragen die ze nergens anders durft te stellen. Niet dat hij antwoordt, nee, ze moet het allemaal zelf uitvogelen. En dat lukt prima, zo verstrijkt haar laatste jaar op de basisschool eigenlijk zonder al te veel hobbels. 

Om in 2024 nog eens terug te kijken naar een opgroeiend meisje in 1970 is niet alleen nostalgisch, ondanks het grote tijdsverschil zijn de gevoelens van een elfjarige nog heel herkenbaar. Het ontbreken van sociale media zal de elfjarige van nu als een gemis zien, voor hun grootmoeders is dit boek echter een feest der herkenning.