Broertje
Mariët is een kien kind. Ze gaat bij haar vader op school, ziet dan vanuit het
klaslokaal wat ze de jaren ervoor vanuit huis zag. Haar moeder die koffie
brengt voor de meesters en de juf. Ze klopt op het raam en één van de leerlingen
mag de koffie rondbrengen. Heel voorzichtig, er mag niet gemorst worden. Ze krijgt
een broertje Wout en later nog één, Frank. Maar dan is ze al elf. Haar ouders
passen wel en niet in Veenhuizen. Haar moeder die in de verpleging werkte stort
zich in het verenigingsleven in Veenhuizen. Maar in tegenstelling tot de meeste
Veenhuizers gaan ze elk jaar naar het buitenland op vakantie. De vakantie is zo
heilig dat ze met een zieke Wout vertrekken naar Oostenrijk waar blijkt dat hij
meningitis heeft. Ook komt er elk jaar een nieuwe, liefst wat aparte auto.
Uniek
Veenhuizen is in veel opzichten uniek, oude mensen bijvoorbeeld wonen er
niet. Iedereen die geen werkrelatie meer met het gesticht heeft moet verhuizen,
ook sommige vriendinnetjes van Mariët. Ook uniek in de manier waarop gevangenen
en bewoners met elkaar omgaan. Aan de andere kant is het ook het platteland. Iedereen
die in de jaren vijftig, zestig en zeventig op het platteland opgegroeid is zal
veel herkennen. De strakke hiërarchie was in een gewoon dorp vast wat losser, maar
bestond wel degelijk. De strakke scheiding tussen de verschillende zuilen was
niet anders. Meester weet de sfeer van haar jeugd in heldere taal te vangen. Het
is een genot en soms een feest van herkenning om deze aansprekende autobiografie
te lezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten