Johannes Fretz gaat voor het
eerst naar zijn moederland Suriname. Als kind van een Duits-Nederlandse vader
en een Surinaamse moeder was hij altijd op Nederland gefocust, het heeft lang
geduurd voor hij een gedachte aan Suriname wilde wijden. De wankele geestesgesteldheid
van zijn ouders en hun vijandige houding naar elkaar maken bovendien dat hij al
jong weet dat hij weinig steun van hen kan verwachten, hij is op zichzelf
aangewezen. Nu hij eind twintig is en beginnend schrijver en cabaretier,
wordt hij uitgenodigd in Paramaribo net voor de verkiezingen een optreden te
verzorgen. Het zal zijn eerste kennismaking met zijn moederland zijn. En zoals
hij zijn moeder ooit beloofd heeft, zij zal hem op deze trip vergezellen. Voor
haar is het een weerzien na veertig jaar.
Identiteit
Suriname overweldigt hem,
alle dagen dat hij er is dompelt hij zich in verwondering onder in de
kleurrijke en relaxte Surinaamse cultuur. Hij maakt kennis met zijn
familie daar, gaat met zijn moeder op
onderzoek naar de familiegeschiedenis, verkent de stad en omstreken, verbaast
zich over de verkiezingscampagnes en over nog veel meer. Toch voelt Suriname,
tot zijn grote verbazing, ook als thuis. Veel momenten roepen herinneringen op
aan zijn jeugd, aan zijn kiftende ouders, aan de ongemakkelijkheid van
vervelende vragen als ‘Waar kom je echt
vandaan’. De reis wordt één grote
verkenning van zijn identiteit: “Ik heb mijn leven evenzeer te danken aan
barmhartigheid als aan tirannie, aan de kolonisten en aan de slaven, door mijn
lichaam stroomt het bloed van bezetters, maar ook dat van de bevrijders”.
Lichtvoetig
Nu klinkt het net alsof ‘Onder
de paramariboom’ een heel zwaar boek is, niets is minder waar. Het is lichtvoetig geschreven, in vlotte,
korte hoofdstukken, soms leest het bijna
als een cabareteske tekst. Hoe biografisch het is, is niet echt duidelijk, de
scheidslijn tussen feit en fictie is voor de lezer moeilijk te maken in dit
zeer lezenswaardige boek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten